De blinden van Benares

De blinden van Benares

De koning van Benares liet drie blinde bedelaars voor zijn troon komen.
De mannen die vanaf hun geboorte blind waren, werden bij een olifant gezet en kregen de opdracht de olifant te beschrijven. De koning beloofde een zak met goudstukken aan degene die de beste beschrijving van de olifant zou geven. Boze mannetjes

De drie blinden begonnen direct ruzie te maken over de vraag hoe de olifant er in werkelijkheid uitzag. Zij konden niet tot overeenstemming komen. De koning van Benares heeft de zak met goudstukken zelf gehouden. 

Naar Boeddha (560 – 480 voor Christus)

Die ontdekking van de werkelijkheid is de grondslag van de Boeddhistische levensvisie: lijden en dood zijn onvermijdelijk, alles is impermanent. In de Benares-preek zegt Boeddha dat het “lijden waarlijk bestaat”.

De Boeddha zou hebben gezegd: “Alles is lijden. Geboorte is lijden, ziekte is lijden, de dood is lijden, de vereniging met wat men niet bemint is lijden, scheiden van wat men bemint is lijden, niet verkrijgen wat men verlangt is lijden. Krijgen wat men niet verlangt, is lijden”.

Hier ligt dus een groot verschil met het monotheïsme, dat het bestaan van het kwaad en het lijden theologisch (en niet psychologisch) wil verklaren en dat niet bevredigend kan! Waarom schiep een almachtige God een onvolmaakte wereld en waarom is het kwaad deel van Zijn almacht? Voor een Boeddhist is het probleem van het menselijk lijden te urgent om zich de luxe te permitteren speculatieve vragen te stellen, die niet onmiddellijk relevant zijn. Speculatieve discussies over de natuur van God, de oorsprong van de wereld of het wezen van de ziel worden niet gesteld. De Boeddha stelt Christenen voor een indringend vraagstuk. Het gaat de Boeddha niet om de vraag of God nu wel of niet bestaat, maar om de vraag of geloven in God enige relevantie heeft voor de onmiddellijke problemen van de mens. Zijn houding is in deze duidelijk: Laten we het spreken over God opgeven en ons onmiddellijk wijden aan de bevrijding van de mens.

‘De waarheid, die ik heb ontdekt’, aldus overdacht hij, is diepzinnig, bevredigend en verheven, maar duister en moeilijk te begrijpen. Waartoe dient het, om de wereld te onderwijzen, hetgeen ik verworven heb ten koste van zware strijd? Men zal mij geenszins geloven en ik zal het ogenblik van mijn Bevrijding slechts vertraagd hebben’. Maar terstond richtte hij zijn blikken op de lijdende mensheid en hij verweet zichzelf zijn aarzeling als een fout. ‘Ik dacht’, zei hij, ‘aan mijn eigen moeite. Doch ik wil de poorten van Nirwana voor allen openzetten; zij die oren hebben, zullen mij horen en mij geloven’. Vervolgens begaf hij zich op weg naar Benares en deed er voor de eerste maal het Rad van de Wet draaien.

De Ceremoniemeester geleidt de neofiet bij het Rad en laat hem het in beweging brengen, waarna hij hem voor het altaar laat plaatsnemen.
Deken: Eerwaarde Bikshou, welke les is ons gegeven door de Boeddha, die boven de verheven rust de moeite en de worsteling van het apostelschap verkoos?

Bikshou: Hij heeft ons geleerd, dat alvorens aan zichzelf te denken men eerst op de belangen van anderen moet letten, dat zelfs boven de kennis, de liefde staat, dat van alle middelen om de beperkingen van de persoonlijkheid te doen verdwijnen de zelfverloochening de meest doeltreffende is, dat het ware middel om de zelfzuchtige wil en handeling te onderdrukken, is het beoefenen van het tegendeel, en dat het beste middel, om zich te verootmoedigen, is toewijding.
‘Zoals ik tot heden mijn naaste behandelde, zo zal ik mij behandelen. Zoals ik mij behandelde, zo zal ik mijn naaste behandelen’.

Hij die opvliegend van aard is en alles bij zijn naam noemt, die een bijgelegde ruzie oprakelt, zal, als een blinde die zijn weg zoekt met een stok, zichzelf kwaad doen, omdat hij nog is onderworpen aan hartstocht en een slecht karma heeft. 

Bahubali, zoon van eerste tirthankara Rishabhadeva
Wanneer de jains dit denkbeeld ‘het bevestigend-ontkennend-misschien’ een stap verder doorvoeren, komen ze tot een vijfvoudig en vervolgens tot een zevenvoudig stelsel.

De vijf manieren of stadia van begrip zijn:

1) door waarneming via de vijf zintuigen;
2) indirect door het lezen van geschriften en het luisteren naar leraren;
3) door rechtstreekse kennis of helderziendheid, dat buitenzintuiglijke waarnemingsvermogen dat in iedereen latent aanwezig is, en waardoor men dingen op afstand ‘ziet’ gebeuren, of op een moment in het verleden of in de toekomst;
4) door gedachteoverbrenging, mentale telepathie, zoals wanneer een moeder de nood van haar kind aanvoelt, of wanneer een leraar met zijn leerling in stilte, zonder gebruik van woorden, communiceert; en
5) door onbeperkte kennis of verlichting.

Om het zevenvoudige stelsel toe te lichten vertellen ze het bekende verhaal van de blinden en de olifant, en geven zeven verschillende verklaringen, die alle waar zijn vanuit één gezichtspunt maar toch aanvechtbaar vanuit een ander standpunt. Zes blinden geven een beschrijving van een olifant aan de hand van dat deel van het dier dat ze aanraken en van hun gemoedsgesteldheid op dat ogenblik. Zo wordt de poot een tempelzuil; het oor, een wang, enz. Alleen een zevende, een man die niet blind is, ziet de hele olifant, en toch beseft hij in een flits van inzicht dat ook zijn waarneming beperkt en onvolledig is, en roept uit: ‘wie kan iets met stelligheid bevestigen of ontkennen, vooral als het gaat om subjectieve zaken van de filosofie?’

Vervolgens onderzoeken de jains ieder onderwerp – de drievoudige, vijfvoudige of zevenvoudige aard ervan – vanuit zijn realistische, zijn samengestelde en zijn subtiele aspecten. Zij die hiervan ernstige studie maken, hebben altijd ervaren dat de bijdragen van de jains op dit gebied begrijpelijk en hun beeldrijke gelijkenissen boeiend zijn – bijvoorbeeld die van de vijf zoekers naar waarheid, zoals die wordt verteld en verklaard in twintig bladzijden van het Sutrakritanga (2:1).

In het kort

Er waren eens vijf slimme mannen die eropuit trokken om de waarheid te zoeken. Ieder van hen kwam na verloop van tijd bij een rustige lotusvijver in het bos, in het midden waarvan één grote witte lotus van uitzonderlijke schoonheid groeide. Vier van de mannen konden geen weerstand bieden aan haar bekoring en begaven zich in het water om haar in bezit te nemen. Maar na een paar stappen bleef elk van hen hopeloos in de modder steken. De vijfde man, een monnik, naderde de vijver met kalme tred, bleef aan de oever staan om de lotus te bewonderen. Toen verhief de meest volmaakte onder de bloemen zich op zijn bevel en vloog in zijn hand!

De lotusvijver, zo verklaart de tekst, is de wereld. Het water is karma, de modder stelt genietingen en vermaak voor, de vier falende mannen staan voor de vier ketterse leringen die toen in zwang waren, en elk hiervan wordt duidelijk beschreven. De monnik met zijn kalme tred is de Wet, en de volmaakte lotus, het nirvana.
Olifantje
De eerste betastte diens poot en sprak: ’De olifant lijkt op een pilaar’, De tweede voelde aan de slurf en sprak: ’De olifant heeft de gestalte van een dikke knuppel’. De derde raakte zijn buik aan en verklaarde: ’De olifant heeft de vorm van een grote kruik’. De laatste pakte de oren beet en verklaarde: ’De olifant komt overeen met de vorm van een zeef’. Hierop ontwikkelde zich een dispuut betreffende de ware aard van het beest.
Een voorbijganger, die hen had gadegeslagen trad naderbij en sprak: ’Waartoe deze onenigheid? Zij vertelden hem hun ervaringen en verzochten hem als bemiddelaar op te treden. Hierop sprak de man ’Geen van u heeft de ware olifant gezien. De olifant gelijkt niet op een zuil; zijn poten lijken op zuilen. De olifant gelijkt niet op een kruik; slechts zijn buik komt hiermee overeen. Eveneens is de olifant geen zeef; slechts zijn oren gelijken hierop. Ook mag men hem geen knuppel noemen; slechts zijn slurf vertoont deze gelijkenis. De olifant zelf is de som van dit alles’.
Op dezelfde wijze twisten al degenen over de almachtige God die slechts een enkel aspect van zijn wezen hebben aanschouwd.