1992-03-28 Opnieuw aan moeders hand, Stem van Grave

Opnieuw aan moeders hand

Ik liep weer aan moeders hand en elke stap was een waagstuk.

Uit: Stem van Grave

Op 28 april 1991 stapten vier Tilburgse vrienden en vriendinnen ’s avonds om negen uur na een dagje uit in de auto om naar huis te gaan. Kort daarna rinkelde bij hun ouders de telefoon. Er was een vreselijk ongeluk gebeurd. Auto tegen boom, twee doden en een zwaargewonde. Die avond verloor de toen achttienjarige Kim haar vriend Henry en haar vriendin Boukje. Zelf lag ze met ernstig hersenletsel op de intensive care-afdeling van het ziekenhuis. De eerste weken nog totaal onwetend van de harde werkelijkheid dat Henry en Boukje waren omgekomen èn dat ze zelf, als ze alle verwondingen zou overleven, nooit meer zou kunnen zien.

De eerste keer dat ik Kim ontmoette was drie maanden na het ongeluk. Met haar ouders bezocht ze een informatie-ochtend van het regionaal centrum te Breda. Ze had vreselijke littekens op haar voorhoofd, bewoog zich uiterst onzeker en haar hele uitstraling was er een van volkomen verbijstering. Enkele weken geleden zag ik haar terug in het revalidatiecentrum Het Loo Erf te Apeldoorn waar ze me opwachtte bij de receptie. Ze zag er beter uit, was iets dikker geworden en ging me met zekere stappen voor naar de kamer waar we zouden praten. Als we tegenover elkaar zitten, zie ik dat de littekens sterk verminderd zijn en enigszins zijn weggewerkt onder een haarlok. Hoewel ik graag wil weten hoe het een mens vergaat die zoveel te verstouwen krijgt, voel ik toch een zekere schroom om het haar allemaal opnieuw in herinnering te brengen. Tegelijkertijd denk ik dat ze nog maar nauwelijks aan herinneringen toe is. Dat alles wat er is gebeurd nog zo bij de werkelijkheid van alledag hoort, dat ze zich opnieuw en opnieuw moet realiseren dat het allemaal echt gebeurd is en dat nooit meer iets hetzelfde zal zijn.

Overleven

Ze zegt: “Als iemand tegen me gezegd zou hebben: je krijgt een ongeluk waarbij je je vriend verliest en waarbij je totaal blind wordt, zou ik gedacht hebben dat ik zoiets verschrikkelijks psychisch gewoon niet zou kunnen overleven. Nu het echt gebeurd is, merk ik dat het anders is. Dat je het overleeft, of je wilt of niet.” Kim lag zeven weken in het ziekenhuis. “Het schijnt”, zegt ze, “dat ik na een week of drie weer min of meer bij kennis gekomen ben maar toen kon ik niet praten omdat er een slangetje in mijn keel zat. Mijn ouders gaven me papier en pen en daar heb ik kennelijk veel gebruik van gemaakt. Ik heb naar het ongeluk gevraagd maar ik heb nooit de vraag gesteld waar Henry was en waarom ik niet kon zien. Er is me trouwens niets uit die periode bijgebleven. Het eerste wat ik me herinner, is dat het slangetje uit mijn keel mocht en dat ik weer kon praten. Niet lang daarna is het tot me doorgedrongen dat ik blind was en hebben mijn vader en moeder het me van Henry verteld. Ik viel in een groot zwart gat.
Eenmaal thuis was ik vreselijk verdrietig en afhankelijk. Er zijn weken geweest waarin ik alleen maar boos was omdat ìk niet was doodgegaan. Er waren mensen die tegen me zeiden: ‘Je bènt er tenminste nog!’ Dat vond ik zo tactloos. Ik wist absoluut niet meer wat ik nog met mijn leven zou kunnen doen.”

Onbezorgd

En het had er allemaal zo anders uitgezien. Twee maanden daarvoor zat Kim nog op de meao waar ze een opleiding in de toeristische sector volgde. Ze was van plan om binnen enkele maanden een kamer te zoeken en hoopte na verloop van tijd met Henry te gaan samenwonen. “We hadden het zo fijn samen”, zegt ze. “Het zou heel goed gegaan zijn. We wilden over een paar jaar trouwen en kinderen… Vóór het ongeluk was ik heel onbezorgd en ondernemend. Ik kon niet goed stilzitten. Sprong op de fiets om snel even naar iemand toe te gaan. Ik vond het leuk om te winkelen, kleren te passen, op een terras naar mensen te kijken. Nou ja, ik was iemand die alles wilde zien en meemaken.

Waagstuk

Nu liep ik weer aan moeders hand en elke stap die ik zette was een waagstuk. Als ik een auto hoorde aankomen, was ik ervan overtuigd dat die met een vaart van wel twee- of driehonderd kilometer per uur op me afraasde. Ik heb veel steun van mijn ouders en mijn zus gehad. Ze zijn heel dicht bij me gebleven, hebben me letterlijk en figuurlijk vastgehouden en bleven erop vertrouwen dat we er doorheen zouden komen. Ze kochten een tandem en namen me mee naar vrienden en familie zodat ik niet constant binnen zat. Op een dag merkte ik, dat ik toch met enig plezier naar zo’n eenvoudige koffievisite toeleefde. Ik was verbaasd dat dat mogelijk was, maar vanaf die eerste keer gebeurde het vaker dat ik plezier kon hebben om kleine dingen en zo kreeg ik het besef, dat alles toch niet zo hopeloos was als ik had gedacht.”

Revalideren

Kim kwam in contact met het regionaal centrum van Theofaan in Breda en volgde daar een cursus braille. “In het begin wilde ik niets”, zegt ze. “Ik wilde niets te maken hebben met al die hulpmiddelen voor blinden, maar ik ontdekte dat braille de deur op een kier zette. Ik zou weer kunnen lezen! Omdat ik zoveel meer moest leren is er besloten dat ik in oktober naar Het Loo Erf zou gaan. Eerst zag ik daar als een berg tegenop maar het personeel was heel vriendelijk en ik kwam hier leuke mensen tegen. Mensen die precies weten wat je doormaakt. Die ook tegen de toekomst opzien en die het ook af en toe niet meer zien zitten. Hier heeft iedereen zijn of haar eigen verhaal. Sommigen hebben ook vreselijke ongelukken meegemaakt; ik ben hier lang niet de enige met verdriet.” Kim is van maandag tot vrijdagmiddag in Apeldoorn en in het weekend gaat ze naar huis. Ze leert er braille, typen, omgaan met de computer, ze krijgt kookles en textiele werkvormen, perceptie, zwemmen en mobiliteitsles. “Dat laatste betekent, dat ik zelfstandig leer stoklopen en reizen. Dan zeggen ze bijvoorbeeld: ‘ik zie je straks wel in het restaurant van de Hema’, nou en dan moet je maar zien dat je daar komt. Hoewel je weet, dat je voortdurend in de gaten gehouden wordt is het toch heel angstig, moeilijk en inspannend. Ik zag er de eerste keer erg tegenop maar toen ik eenmaal op weg was viel het wel mee. Ik heb gelukkig een heel goed oriëntatiegevoel.”

Reukvermogen

Wat Kim ook parten speelt, is dat zij bij het ongeluk niet alleen haar gezichtsvermogen verloor maar ook haar reuk. Een blinde leert vaak een beter gebruik te maken van andere zintuigen waarvan de reuk heel belangrijk is. “Tja, dat is wel lastig”, beaamt ze. “Andere blinden kunnen bijvoorbeeld ruiken wanneer ze bij de bakker zijn of bij de cafetaria. Ik ruik niets. Tijdens de kooklessen besef ik het meest hoe vervelend dat is. Trouwens, laatst ging hier het brandalarm af. Het was een storing en de telefoon deed het ook al niet. Ik had er geen idee van of er rook om me heen was en er was niet onmiddellijk iemand om me te vertellen wat er aan de hand was. Dat was heel beangstigend.” Op de vraag of ze zich bepaalde geuren kan herinneren zegt ze: “O ja, sommige parfums, of de geur van friet en vers gebakken brood. Maar eigenlijk mis ik het niet zo. Ik sta er tenminste niet zo bij stil. Een appel vind ik nog net zo lekker als eerst. Nee, het is veel erger om niet meer te kunnen zien. Het meest mis ik beelden van mensen, dieren, de natuur. En ik vind het jammer dat ik bijvoorbeeld Parijs nooit zal zien. Ik wilde er altijd al naar toe want Parijs moet je toch gezien hebben; maar ik heb er geen tijd meer voor gehad.

Beelden

Ik denk nog heel sterk in beelden. Ik probeer mijzelf voor de geest te halen hoe wij hier nu samen zitten en me voor te stellen hoe jij eruit ziet.” Als ik vraag hoe ze zich dat dan voorstelt, zegt ze: “Ik denk dat je kort, bruin haar hebt, een smal gezicht hebt en een bril.” Ik stel vast dat het klopt. “Gek”, zegt ze, “laatst klopte het ook al precies. Zoals ik al zei, denk ik in beelden en ik kan mezelf wel voor het hoofd slaan wanneer ik in een straat of gebouw verdwaal, waar ik regelmatig geweest ben toen ik nog kon zien. Waarom ben ik toch vaak zo gedachteloos geweest, vraag ik me dan af. Waarom heb ik toch niet beter gekeken?

Oogcontact

Wat ik vooral mis, is het oogcontact met mensen die ik ontmoet of waarmee ik praat. Geen enkele ontmoeting ontstaat vanzelf, zoals vroeger. Ook de gedachte dat iemand ongeduldig op zijn horloge kijkt terwijl ik maar doorpraat maakt me onzeker. Misschien dat ik er meer ervaring in krijg, maar ik kan nu nog heel moeilijk peilen hoe de ander precies op mij reageert en dat is heel onprettig. Ik ben wel beter gaan horen. Daarvan was ik mij al bewust toen ik nog in het ziekenhuis lag. Aan mijn kamer grensde een badkamertje en de deur daarvan piepte zo erg dat het me door merg en been ging. Ik merk ook, dat ik meer hoor dan vroeger. Toen hoorde ik bijvoorbeeld alleen de radio. Nu hoor ik tegelijkertijd vogels fluiten en mensen op de gang lopen. Ook van het voelen ben ik mij meer bewust. Laatst stond ik met mijn vader in onze flat op de lift te wachten en toen ontdekte ik dat er iets aan de liftknop veranderd was, want het reliëf was anders. De knop bleek inderdaad vervangen te zijn maar het was mijn vader nog niet opgevallen.”

“Sinds ik in Apeldoorn ben heb ik wat meer afleiding en kan ik de dingen soms wat positiever zien. Maar ik ben nog heel kwetsbaar. Er zijn dagen dat ik overal om huil en waarop ik absoluut niet meer weet hoe het verder met me moet. Ik besef, dat ik in een dubbel rouwproces zit. Ik rouw om Henry en ik rouw om mezelf. Ik heb me weleens gerealiseerd, dat ik mijn ogen graag zou willen missen als ik Henry ermee zou terugkrijgen. Je ogen en alles wat je zien kunt, kunnen je niet zo gelukkig maken als een mens die van je houdt. Maar ik heb geen keus; ik zal toch iets van mijn leven moeten maken, zo reëel ben ik wel. Ondanks alles vind ik dat het redelijk goed met me gaat. Als ik hier klaar ben ga ik weer naar huis waar ik aan een studie Frans wil beginnen. Voorlopig blijf ik bij mijn ouders wonen maar ik ben er zeker van, dat ik ooit zelfstandig wonen zal. Verder wil en kan ik niet denken. De toekomst is zo onzeker. Ik zou haast zeggen: “ik zie wel!”.”

Dit interview komt uit het boek: “Van zien gesproken” onder redactie van Truus Rütter en is tevens gepubliceerd in De Stem van Grave 1991.

KSBS
De Katholieke Stichting voor Blinden en Slechtzienden (KSBS) werft sinds 1887 fondsen om blinde en slechtziende mensen betere kansen te bieden in het leven.
De Stem van Grave informeert u over nieuws en ontwikkelingen in de wereld van slechtziende en blinde mensen. Iedereen die de KSBS jaarlijks met een vrijwillige bijdrage ondersteunt ontvangt De Stem van Grave viermaal per jaar.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Interviews