De 4 kaarsen
Heel langzaam brandden de 4 kaarsen.
De omgeving was zo rustig dat men ze kon horen spreken.
De eerste kaars zei: Ik ben de vrede, niemand kan mij beletten dat ik uitdoof. Haar vlammetje werd steeds kleiner en doofde uit.
De tweede kaars zei: Ik ben het vertrouwen. Meestal kan ik gemist worden dus heeft het geen zin meer dat ik blijf branden.
Wanneer zij klaar was met praten kwam er een zuchtje en ook deze kaars doofde uit.
Op haar beurt sprak de derde kaars: Ik ben de liefde. Ik heb de kracht niet gekregen om te blijven branden, de mensen negeren me, ze vergeten zelfs hun naasten te beminnen.
Ook zij wachtte niet langer en doofde uit.
Plots kwam er een kind aan en zag de drie gedoofde kaarsen. Ze vroeg: Waarom branden jullie niet verder?
Toen de kaarsen het uitgelegd hadden, begon het kind te huilen.
Daarna zei de vierde kaars: Wees maar niet bang, nu ik nog brand kunnen we de andere kaarsen aansteken.
Ik ben de HOOP.
Met glanzende ogen nam het kind de vierde kaars, “De Hoop” en stak de andere kaarsen aan.
De vlam van de hoop zou nooit uit het leven mogen verdwijnen.
En een ieder van ons zou de Hoop, het vertrouwen en de liefde moeten koesteren.
Ja, vind ik ook een mooi gedicht!
Dat is een mooi verhaal, Kim.
Heel mooi, Kim! Past goed in deze tijd.
Ik zie hoop in glanzende kinderogen!
ik heb hem in een prachtige pps.
peggy